Of we het nu willen of niet, we moeten aan de kernenergie. Die conclusie valt te trekken uit een studie van het IPCC, het klimaatpanel van de Verenigde Naties, met diverse scenario’s om de mondiale opwarming nog binnen de perken te houden. Daardoor laait weer een discussie op die leek te zijn gewonnen door de antikernenergie-activisten. In dat debat duurt het nooit lang voor het gevaar van kernafval ter sprake komt. Volgens politici, activisten en de nucleaire sector moet het hoogradioactieve kernafval ergens op deze aarde voor altijd veilig worden opgeborgen. Het gekke is: juist onze omgang met kernafval kan een voorbeeld zijn voor de wijze waarop we met ander afval zouden moeten omgaan.
Vooropgesteld: kernafval is een gevaarlijk goedje. Dat is de reden waarom we het spul bewaren in bijzondere vaten die zó hard zijn dat je er met een trein in volle vaart op kunt botsen en nog gaan ze niet kapot. Of we bewaren het ondergronds in een loods, waarvan de buitenmuur zo stevig is dat je er met een vliegtuig op kunt knallen en nog komt er geen krasje in. Het is zo goed bewaard en opgeborgen dat geen enkele terrorist interesse heeft om er iets mee aan te vangen.
In de afgelopen zestig jaar, zo moeten we concluderen, heeft het hoogradioactief afval uit kerncentrales dan ook nog nooit iemand gedood, verwond of zelfs ziek gemaakt. Dat klinkt misschien gek, omdat we meteen denken aan een lekkende zoutkoepel in Duitsland of aan vaten die op zee overboord werden gegooid. Hoewel die methoden voor laag en gemiddeld radioactief afval – dat ook vrijkomt uit de industrie en de geneeskunde – inderdaad omstreden zijn, wordt de gebruikte nucleaire brandstof en het materiaal uit de reactorkern al tientallen jaren overal uiterst zorgvuldig en veilig opgeborgen.
Dat kunnen we helaas niet zeggen van ander afval. Terwijl de radioactiviteit van kernafval afneemt, blijft het chemisch afval uit de industrie altijd even giftig, soms dodelijk giftig. Volgens het VN-Milieuprogramma gaat het wereldwijd jaarlijks om meer dan 400 miljoen ton afval dat potentieel gevaarlijk is voor de volksgezondheid of het milieu. Toch zijn de regels voor de behandeling van industrieel chemisch afval bij lange na niet zo streng. Als dit afval werd benaderd zoals de 12.000 ton kernafval die de kerncentrales jaarlijks produceren, dan was ons heel wat milieuschade bespaard gebleven. Onze bodem, ons water en onze lucht waren dan niet zo vervuild geraakt.
Als wij net zo bang waren voor al het andere afval dat onze planeet bedreigt, dan hadden we daarvoor ook wel zo’n ingenieus opsporingssysteem bedacht als we hebben voor kernafval. Zelfs de kleinste lekkage naar de lucht of de oceaan is binnen mum van tijd meetbaar door uiterst gevoelig apparatuur dat radioactief materiaal registreert, waar ook ter wereld, vanaf een niveau waarop de straling nog lang geen gevolgen heeft voor mens en milieu. Als we zoiets toch eens hadden voor fijnstof, zwavel, dioxine, kwik, cadmium, barium, thallium, al die zware metalen die bewezen ziekmakers of zelfs erkende killers zijn…
Frankenstein
De angst voor kernafval lijkt op een oud, mythologisch denken dat treffend is verwoord in het boek Frankenstein. In deze roman van Mary Shelley, precies 200 jaar oud, lezen we over een intelligente uitvinder, Victor Frankenstein, die een vriend voor zichzelf wilde scheppen, maar terugdeinsde toen zijn schepsel tot leven kwam. Dat schepsel groeide uit tot een monster dat zijn uitvinder zou opjagen en diens zus en bruid zou ombrengen. Veel lezers, toen en nu, zullen het boek lezen als een urgente waarschuwing tegen moderne technologie: ga niet te ver, sleutel niet teveel aan de natuur.
Vandaag wordt kernafval gezien als een vloek van moderne technologie, een schandvlek van menselijke arrogantie. We vrezen voor het moment, dichtbij of in de toekomst, waarop het toeslaat en wraak neemt. Daarom zijn we naarstig op zoek naar een plekje op deze aardkloot waar het kennelijk nóg veiliger is dan waar het vandaag al is. Daar willen we dat het kernafval definitief, voor altijd, wordt opgeborgen – diep, heel diep, weggestopt, weg uit het zicht, ver bij onze beschaving vandaan.
Maar waarom zouden we dat eigenlijk doen? Ja, we willen allemaal dat afval verdwijnt, maar is het werkelijk zoveel beter als we ons ervan afkeren en het helemaal wegstoppen?
Zichtbaar
Onder een opkomende beweging van zogenoemde “duistere ecologen” is er reden om af te zien van het idee om kernafval onder de grond te stoppen. Stel je voor dat je kernafval in een berg begraaft en over een paar honderd jaar gaat de grond bewegen en treden er lekkages op! Zij willen afval juist zichtbaar maken, zodat het een deel wordt van onze leefwereld.
De Britse filosoof Timothy Morton, auteur van boeken als Duistere ecologie en Ecologisch wezen, is een aanhanger van deze school. Hij stelt voor om kernafval ‘in kleine hoeveelheden op martkpleinen te zetten, in een grote glazen bescherming’. Dan worden we er, zei Morton dit jaar in een interview in De Morgen, namelijk blijvend aan herinnerd en kunnen we het beter in de gaten houden. Morton baseert zijn zorg voor het kernafval op een aloud spiritueel uitgangspunt: we moeten niet weglopen voor onze schaduwzijde of demonen, maar hen juist erkennen of zelfs omarmen. Morton dicht kernafval een ‘potentiële spirituele kwaliteit’ toe.
Deze duistere ecologen hebben het verhaal over Frankenstein beter begrepen dan de activisten, politici en techneuten uit de nucleaire sector die streven naar een veilige eindberging. Morton en consorten beseffen dat de zonde van Victor Frankenstein niet was dat hij een wezen had gecreëerd, maar dat hij zijn schepsel in de steek liet. Frankenstein was bang en beschaamd voor zijn creatie. Hij keerde zich af – en zo kon zijn creatie het monster worden dat hij werd. Deze interpretatie van Frankenstein, populair gemaakt door de Franse socioloog Bruno Latour, leert ons dat we ons kernafval zorgzaam moeten behandelen, omdat het zich anders tegen ons kan keren.
De angst voor kernenergie zit diep. Die angst heeft ertoe bijgedragen dat we zo goed zorgen voor het kernafval. Het is onverstandig wanneer we oproepen om dat afval diep weg te stoppen. Het is de roep van iemand die bang en beschaamd is. Beter is het om onze creatie in de ogen te kijken en om eenzelfde zorg toe te passen op al het andere afval dat mens en milieu nog altijd bedreigt.