Waarom we een dikkere huid moeten hebben tegen haatspraak

Hatelijke opmerkingen bestrijd je niet met censuur. Sterker nog, dat werkt averechts, zegt rechtsgeleerde Nadine Strossen. We kunnen beter leren hoe je in een gesprek goed tegenspraak biedt.

De vrijheid van meningsuiting ligt onder vuur. Die vrijheid zou worden misbruikt, bijvoorbeeld door roeptoeters die er plezier in scheppen om vrouwen, allochtonen en vluchtelingen te beledigen, maar ook door imams die in slinkse bewoordingen hun volgelingen oproepen om afvalligen iets aan te doen. Zij splijten de samenleving, zo is de gedachte. Daarom moet al die haatzaaierij strafbaar worden.

Maar wanneer is er sprake van haat? Maken christenen zich schuldig aan haatspraak als ze homoseksualiteit afkeuren of een ouderwets idee hebben van de positie van de vrouw? Of is dat hun religieuze vrijheid? Mogen niet-kerkelijke stoerdoeners grappen maken over homo’s en vrouwen? Mogen professionele cartoonisten en cabaretiers de islam bespotten? Of bezondigen ze zich dan aan islamofobie? Of wacht, is het misschien juist haatdragend om alle kritiek op de islam meteen ‘islamofoob’ te noemen? En: moeten studenten het accepteren als er op hun universiteit een gastspreker komt met een mening die beledigend kan zijn voor een kwetsbare groep?

Politici buigen zich steeds vaker over de vraag wat we wel en niet mogen zeggen, ook op sociale media. Het is een wespennest, maar de pogingen om haat aan banden te leggen, lijken te kunnen rekenen op instemming van partijen en commentatoren die zich zien als links en progressief. Verzet tegen de nieuwe censuur klinkt met name vanuit de rechtse en conservatieve hoek.

Tegenwicht

Een belangrijk tegenwicht komt nu van Nadine Strossen, een prominente rechtsgeleerde uit New York. In navolging van bekende strijders voor gelijkheid en diversiteit – van Frederick Douglass en Martin Luther King tot Barack Obama – meent Strossen dat de vrije meningsuiting moet worden verdedigd om progressieve idealen te verwezenlijken. In Hate, haar deze maand door Oxford University Press uitgegeven boek, onderzoekt Strossen de toepassing van diverse wetten tegen haatzaaien in moderne samenlevingen en fakkelt ze de aangevoerde argumenten voor deze wetten een voor een genadeloos af.

Dat hoeft niet te verbazen. Zeventien jaar lang was Strossen, als eerste vrouw, voorzitter van de American Civil Liberties Union (ACLU), een invloedrijke organisatie met ruim een miljoen leden die al bijna honderd jaar opkomt voor burgerlijke vrijheden. Dat principe veroorzaakt geregeld controverses, zoals toen de ACLU opkwam voor het recht van neonazi’s om te demonstreren in een wijk waar veel overlevers van de Holocaust woonden. De organisatie opereerde in de voorhoede voor reproductieve vrijheid voor vrouwen, maar streed ook voor het recht van gelovigen om buiten een abortuskliniek te protesteren.

In Brussel – waar ze later op de dag in debat zal gaan met de Europees commissaris voor Justitie – zet Nadine Strossen in de lobby van haar hotel haar ideeën uiteen. Dat doet ze even geroutineerd als gepassioneerd, vaak voorovergebogen, met de ellebogen op de knieën en gebarend met haar handen om haar uitspraken kracht bij te zetten.

U zet in uw boek ‘hate speech’ voortdurend tussen aanhalingstekens, is dat omdat u vindt dat er niet werkelijk sprake is van haat?

‘Integendeel. Haat is een serieus probleem dat we moeten bestrijden. Ik gebruik de aanhalingstekens, ook in dit gesprek, om te benadrukken dat de term geen juridische status heeft in het Amerikaanse rechtssysteem, en in Europa overal een iets andere betekenis heeft. Geen twee Europeanen zijn het eens over welke uitspraken eronder vallen.’

Wat verstaan we doorgaans onder haatspraak?

‘Uitingen die blijk geven van een discriminerende houding op basis van persoonlijke kenmerken, die van oudsher onderhevig zijn aan discriminatie, zoals geslacht, religie, ras en seksuele voorkeur. Maar de betekenis wordt almaar opgerekt. Nu hoor je de term ook voor een politieke opvatting waarmee iemand het niet eens is. En volgens Donald Trump valt zelfs nepnieuws eronder. ‘Hate speech’ wordt in het dagelijkse spraakgebruik een vergaarbak voor alles wat mensen verfoeien.’

Moet misschien de gedupeerde partij bepalen of er sprake is van haatzaaien?

‘Welnee. ‘Hate speech’ is altijd vaag en subjectief. Haat is immers een emotie. Wat ik haatdragend vind, kun jij heel constructief vinden. Activisten van Black Lives Matter en de witte racisten vinden van elkaar dat ze haatzaaien. Ga je die allemaal bestraffen, omdat de anderen zich gehaat voelen?’

De ene mening komt van een onderdrukte groep, de andere van een dominante groep. Maakt dat niet uit?

‘Nee. Neutraliteit over de strekking is de grondslag van vrije meningsuiting. Alleen zo kun je voorkomen dat bepaalde opvattingen op basis van de boodschap worden aangemerkt als haat en aldus worden gereguleerd.’

Speelt u rechts niet in de kaart door met dit argument de vrije meningsuiting open te houden voor haatzaaien?

‘Je speelt rechts juist in de kaart door dat geluid te censureren, bijvoorbeeld met boze, agressieve protesten wanneer een conservatieve spreker is uitgenodigd voor een lezing of debat. Want rechts presenteert zich dan als martelaar van het vrije woord en dat levert sympathie op. Oppervlakkig gezien lijkt het een overwinning wanneer haatzaaiers geen podium krijgen, maar op de lange termijn helpt het hen juist.’

De wetten tegen haatzaaien worden toch opgesteld als antwoord op de onbeschofte ploerten die minderheden zitten te trollen?

‘Zo wordt in linkse kringen gedacht, ja. Maar in de praktijk werken deze wetten niet zo. Mensenrechtenorganisaties klagen erover dat veroordelingen juist politieke dissidenten, etnische minderheden en linkse activisten treffen. Zo werd in Frankrijk een wet aangenomen zodat ‘hate speech’ ook van toepassing kon zijn op verwantschap met een land, zogezegd als antwoord op antisemitisme en xenofobie. Maar de wet is al herhaaldelijk gebruikt om pro-Palestina-activisten te bestraffen wegens hun kritiek op het Israëlische overheidsbeleid. Ook kwam er een veroordeling voor Laure Pora, de leider van een organisatie voor lhbt’ers, omdat hij de leider van La Manif pour tous, een anti-lhbt-groep, ‘homofoob’ had genoemd.’

U zegt: wetten tegen haatzaaien worden in de praktijk ingezet om een opstand tegen de gevestigde orde te bestraffen?

‘Ja, dat patroon is onmiskenbaar. Het is onvermijdelijk dat wetten tegen ‘hate speech’ vaag zijn. Daarom hebben de autoriteiten flink wat ruimte om ze te interpreteren en om te kiezen wat ze wel en niet vervolgen. Die autoriteiten zijn de meerderheid per definitie verantwoording schuldig, dus het hoeft niet te verrassen dat ze de wetten gebruiken om critici en buitenstaanders tegen te werken. Raad maar eens welke uitingen zouden worden bestraft als Trump de macht had om ‘hate speech’ te verbieden.

‘Het is heel simpel. Wanneer we de overheid toestaan om namens de meerderheid te bepalen welke ideeën impopulair, gevaarlijk of beangstigend zijn, dan is geen enkel idee meer veilig – en zeker niet de ideeën die opkomen voor het belang van een minderheid. Daarom hebben juist mensen van een politieke, etnische of religieuze minderheid het grootste belang bij een overheid die voor vrije meningsuiting staat. Wetten tegen haatzaaien doen hun meer kwaad dan goed. In het beste geval zijn ze ineffectief, in het slechtste geval zijn ze contraproductief en ondermijnen ze de nobele doelen die ze volgens veel voorstanders zouden moeten aanmoedigen, zoals gelijkheid, diversiteit en menselijke waardigheid.’

Vrijheid van meningsuiting zou volgens u dus niet een rechts, maar een links ideaal moeten zijn?

‘Inderdaad. Het zijn altijd de progressieve geluiden voor rechtvaardigheid en gelijkheid die het meest profiteren van vrije meningsuiting. In de Amerikaanse geschiedenis is iedere maatschappijhervormer – of die nu opkwam voor vrouwen, homo’s of zwarten – een uitgesproken voorstander van vrije meningsuiting geweest. Hun meningen werden destijds immers gehaat door de meerderheid. Als er toen wetten waren om ‘hate speech’ te weren, zouden deze emanciperende bewegingen door de autoriteiten zijn aangemerkt als haatdragend en opruiend. Dan zouden ze in de kiem zijn gesmoord.’

Later op de dag schuift Nadine Strossen aan voor een debat in het hol van de leeuw. Ze kruist de degens onder meer met Věra Jourová, de Europees commissaris voor Justitie die het voortouw nam voor restricties rond ‘illegale online hate speech’ voor de lidstaten van de Europese Unie. In haar toespraak verhaalt Jourová grinnikend hoe critici haar aanraadden om 1984 van George Orwell te lezen. Zij meenden dat zij een ministerie van Waarheid wilde optuigen en noemden haar ‘Big Sister’.

Allemaal overdreven, oordeelt Jourová. De door haar ingevoerde gedragscode, ondertekend door onder meer Facebook, Twitter en YouTube, is vrijwillig en leidt ertoe dat haatdragende berichten snel worden verwijderd.

Op het podium probeert Strossen zo vriendelijk mogelijk haar hoofd te schudden. Ze vindt het ‘uiterst problematisch’ wanneer machtige bedrijven een ‘verlengstuk van de overheid’ worden, zeker omdat die bedrijven niet, zoals politici, verantwoording hoeven af te leggen of transparant hoeven zijn. Het venijn bewaart Strossen voor een fragment uit Hate waarin Jourová figureert. De eurocommissaris heeft ooit gezegd dat de rechten van de lhbt-gemeenschap steeds vaker worden ondermijnd, ‘vaak vermomd als zogenaamde religieuze principes’. Dat noemde ze destijds ‘onacceptabel’, om te concluderen dat de EU ‘alle hate speech’ moet bestrijden. Demonstratief klapt Strossen haar eigen boek dicht en stelt fijntjes dat Jourová’s verdachtmaking van godsdienstige mensen door hen kan worden aangemerkt als haatzaaien jegens hen. De zaal gniffelt.

Wat is er zo aantrekkelijk aan wettelijke inperkingen?

‘Het is een begrijpelijke impuls. Een wet wekt de suggestie van een snelle oplossing, die het gezond verstand aanspreekt. Maar het werkt dus niet, zoals ook de Europese commissie tegen Racisme en Intolerantie heeft vastgesteld in een rapport uit 2015. Het leidt bovendien tot censuur en dat druist fundamenteel in tegen individuele vrijheden en tegen de democratie.’

Wanneer democratisch gekozen politici censuur invoeren, past censuur toch in een democratie?

‘Nee, het past in een democratie om burgers open en vrij met elkaar te laten discussiëren; dat is het wezen van de democratie. In gesprek met elkaar zullen burgers uiteindelijk samen een antwoord vinden op maatschappelijke conflicten.’

Moeten we al dat haatzaaien volgens u dan maar toestaan?

‘Ja, toestaan, maar wel tegengaan. De beste manier om ons te verzetten tegen de haat is door méér meningsuiting en tegenspraak te organiseren. We zullen ons moeten verzetten door in gesprek te gaan.’

Meer vrije meningsuiting betekent ook meer vuile meningsuiting. Sommigen kunnen daar niet mee omgaan.

‘Klopt. Vooral jongeren beweren steeds vaker dat haatdragende woorden gelijkstaan aan fysiek geweld. Ze zeggen dat ze zijn gekwetst en geschaad als ze iets horen dat discriminerend of beledigend is, of iets waar ze het gewoon niet mee eens zijn. Dat is een funeste opstelling. Als Amerikaans vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties heeft Eleanor Roosevelt eens gezegd dat woorden jou alleen schade kunnen toebrengen als jij dat toestaat. Psychologen bevestigen dat. Als je jezelf aanleert dat woorden je zelfvertrouwen en gevoel voor waardigheid kunnen schaden, dan zal dat ook gebeuren. Als je daarentegen wordt geleerd om jezelf weerbaar te maken, om te reageren en een belediging of argument te weerleggen, dan ben je opgewassen tegen zelfs de haatdragendste opmerkingen. Je moet dus leren een dikkere huid te kweken en weerwoord te bieden. Die ervaring kan heel louterend zijn en zal je sterker maken. Volgens mij is de kunst van tegenspraak een voorwaarde om de maatschappelijke verandering te realiseren die we graag zien.’

Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Niet iedereen durft zich uit te spreken na een beledigende, discriminerende opmerking.

‘Daar heb ik begrip voor. We zullen sommigen moeten helpen meer zelfvertrouwen te kweken, zodat ze hun stem wél durven laten horen, maar we kunnen het nooit van iedereen verwachten. Degenen die zich wel durven uit te spreken – en vooral degenen die, zoals ik, tegen censuur zijn – dragen intussen een verantwoordelijkheid om dat te doen, hoe ongemakkelijk het ook kan zijn.’

Hoe kun je dat het beste doen?

‘Wat je ook doet, noem iemand nooit een racist, of xenofoob, of islamofoob. Met zo’n beschuldiging begin je geen gesprek, maar sluit je dat uit. Je mag best duidelijk zijn in je afwijzing van de boodschap, maar je moet wel op een constructieve manier in gesprek gaan. Zo kun je stereotypen onderuithalen met feiten, maar ook met humor. In Wunsiedel, een dorp in Duitsland, werd een mars van neonazi’s naar de begraafplaats van Rudolf Hess (nazikopstuk, plaatsvervanger van Hitler, red.) met humor tegengewerkt: dorpsbewoners en plaatselijke ondernemers toverden de mars om in een sponsorloop, waarbij ze voor elke meter die de demonstranten aflegden geld doneerden aan een anti-nazi-organisatie. Aan het eind – iemand had zelfs ‘Finish’ op de weg geschilderd – werden de demonstranten er op een spandoek mee gefeliciteerd dat ze 10 duizend euro hadden opgehaald. Een ludieke actie, waarmee ze de neonazi’s volledig hebben gedemoraliseerd.’

Zullen haatzaaiers werkelijk hun mening veranderen na zo’n actie of in een gesprek?

‘Ik heb tal van indrukwekkende voorbeelden gezien van mensen die in staat waren erkende haatzaaiers om te praten, inclusief leiders van racistische organisaties of christelijke activisten tegen homoseksualiteit. Een paar dingen vallen op bij hun successen. Zij tonen compassie en blijven de ander zien als volwaardig mens, niet als minderwaardige onverlaat. Ze stellen vragen om oprecht te begrijpen waar hun haat vandaan komt. Als de gemoederen hoog oplopen, lassen ze een afkoelingspauze in, of ze beginnen eens heel ergens anders over. Ze blijven in gesprek en beschikken over engelengeduld. En bovenal: ze geven argumenten. Dat is cruciaal, want je kunt nooit overtuigen zonder argumenten aan te dragen. Sterker, je zult jezelf ook beter begrijpen als je argumenten onder woorden probeert te brengen voor iemand die anders denkt dan jij. Leren om weerwoord te bieden, is in alle opzichten het beste antwoord op de haat.’

Dit interview verscheen op 25 mei 2018 in de Volkskrant