De hogere inkomens en vermogens zullen een extra duit in het zakje moeten doen

Wie zal dat betalen? Dat is de vraag die vandaag voortdurend aan economen wordt gesteld. De budgettaire tekorten springen de pan uit. De overheidsschuld schiet de lucht in. Het is niet denkbeeldig dat de Belgische overheidsschuld op het einde van deze vreselijke pandemie 120, 130 of 140 procent van het bbp zal bedragen. Niemand weet hoeveel. Wat het niveau ook zal zijn, het wordt beduidend meer dan de 104 procent bij het begin van de pandemie. Kunnen we zoiets wel betalen?
Het antwoord op deze vraag hangt in grote mate af van de economische heropleving na de coronacrisis. Is die heropleving sterk, dan dalen de budgettaire tekorten snel en stijgt de noemer in de verhouding schuld/bbp. Met het gevolg dat die verhouding ook sterk zal dalen. De optimist zal dus zeggen dat het allemaal wel zal meevallen.
Er zijn natuurlijk ook minder optimistische scenario’s in dewelke de heropleving achterblijft en trager verloopt dan verwacht. In zo een pessimistisch scenario zal de overheidsschuld blijven oplopen en wordt de vraag naar ‘wie zal dat betalen’ onheilspellender. Ik maak hier geen voorspelling. Beide scenario’s behoren tot de mogelijkheden. Het voorzorgsprincipe dwingt ons echter ook na te denken over het pessimistisch scenario.
Ik heb in een eerdere column gepleit voor een monetaire financiering van de budgettaire tekorten die ontstaan ten gevolge van de corona-epidemie. Als de ECB het geld (dat ze uit het niets creëert) doorspeelt aan de nationale overheden, dan kan de sterke groei in de overheidsschulden vermeden worden. De prijs die we daarvoor zullen betalen is een toename van de inflatie op het moment dat de economie weer herleeft. Mijn inschatting is dat dit kan leiden tot een opstoot van de inflatie van 4 à 5 procent gedurende een vijftal jaren. Er zijn nog niet veel mensen gestorven van zulke inflatiepercentages.

DES DUIVELS

Het ziet er niet naar uit dat gekozen wordt voor wat meer inflatie. De vrees voor inflatie is zo diep ingebed (inflatie is des duivels) dat rationele afwegingen moeilijk zijn. We moeten dus terug naar de vraag: wie zal dat betalen? De vraag heeft een internationale en een binnenlandse dimensie.
Verleden week kwamen Macron en Merkel met een plan naar buiten om de kosten van de coronacrisis beter te spreiden binnen de Europese Unie. Het plan voorziet in de uitgifte van obligaties door de Europese Unie ten belope van 500 miljard euro. De opbrengst van die uitgifte zou getransfereerd worden naar de landen die het hardst getroffen zijn door de epidemie, vooral Italië en Spanje. Treffend was de manier waarop Angela Merkel dit plan verdedigde: “Als het goed gaat met Europa gaat het ook goed met Duitsland”. Ze begrijpt dat als de hulp van de rijke EU-landen de andere EU-landen uit de economische crisis helpt dit ook goed is voor die rijke landen. Verlicht altruïsme heet dit.
Zo hebben landen als Nederland het niet begrepen. Die blijven vasthouden aan een moraliserend verhaal: “Wij zijn deugdzaam geweest en hebben reserves aangelegd; zij niet. Ze moeten nu maar op de blaren zitten”. Dat verkoopt nog altijd goed in Nederland, vooral wanneer Nederlandse politici al decennialang alleen over de EU praten als een organisatie waarvoor de hardwerkende Nederlanders moeten betalen. Over de voordelen van die Unie voor Nederland reppen die politici al lang met geen woord meer.

MILJONAIRS EN MILJARDAIRS

‘Wie zal dat betalen’ heeft ook een binnenlandse dimensie. Het is nu duidelijk geworden dat de mensen met de laagste inkomens het hardst getroffen worden door de crisis. Die mensen geraken het gemakkelijkst in de hospitalen omdat ze risicovolle beroepen uitoefenen; ze worden ook gemakkelijker werkloos en zien hun inkomen dalen. Mensen met hogere inkomens, waartoe ik behoor, hebben ook vastere inkomens en ontsnappen in grote mate aan de crisis.
Het is dan ook onvermijdelijk dat we nadenken over de manier waarop we een antwoord geven op de vraag ‘Wie zal dat betalen’. Volgens mij kan het antwoord alleen maar zijn dat de hogere inkomens en vermogens een extra duit in het zakje doen. Dat kan op vele manieren. Hier is een voorstel. Volgens het Centrum voor Sociaal Beleid beschikken de gezinnen in de top 10 procent van de inkomensverdeling over een maandelijks inkomen van 4.500 euro of meer. We zouden aan die gezinnen kunnen zeggen dat hun inkomen boven 4.500 euro belast zal worden aan een extra 20 procent en dit gedurende vijf jaar. Dus een gezin met een maandinkomen van 5.000 euro zou 20 procent extra belasting betalen op het verschil tussen 5.000 en 4.500 euro; op 500 euro dus. Dat is een extra belasting van 100 euro per maand. De prijs van een maandelijks diner met twee in een goed restaurant.
Ook hogere vermogens (de miljonairs en de miljardairs) moeten aan de beurt komen. Ik heb hierover enkele leuke ideeën maar er is geen plaats meer in deze column.
Auteur: Professor Paul De Grauwe