Gustav Landauer (1870-1919) was een Duitse anarchist tijdens de Duitse novemberrevolutie. Op 2 mei 1919 stierf hij als martelaarsslachtoffer, tijdens de val van de Sovjetrepubliek. Zijn anarchosocialistische ideeën kunnen zeker worden gezien als een solide basis voor wat we tegenwoordig omschrijven als 'folkanarchisme'. Landauer laat zich het beste omschrijven als een kritische en realistische idealist. Hij werd niet misleid door idealistische luchtspiegelingen, noch door materialistische denkfouten.
Folk en cultuur
In tegenstelling tot de meeste socialisten uit zijn tijd, geloofde Landauer nooit dat de mensheid een hogere levensfase zou bereiken door de ontwikkeling van technologie en wetenschap. Hij rekende niet op het idee dat "vooruitgang" mechanisch zou worden bereikt, maar door een eeuwige verjonging en vernieuwing. De volkeren werden nooit ouder, alleen hun culturen. Op een bepaald moment verloor elke cultuur onherroepelijk haar levenskracht, waardoor ze bevroor en viel. Hierdoor raakten de volkeren die ooit de dragers ervan waren in een staat van "sereniteit" en vergaten dat wat ze hadden gewild, geweten en gedaan, tot uiteindelijk de dag kwam dat ze werden geregenereerd door een nieuw idee.
Toen dit nieuwe idee tussen hen verscheen als een echte onveranderlijke waarheid, werden de individuen opnieuw gebonden door aanbidding en liefde. Hierdoor werd het menselijk leven opgetild naar hogere vormen van organisatie en bloeide een nieuwe cultuur op. In deze tijd kreeg de drang om contact te maken met de mensen de overhand en de macht over het individu. Hiermee ontstond een vorm van sociaal leven die door Landauer werd beschreven als 'de gemeenschap van gemeenschappen'; de organische verbinding van kleine, zelfbesturende en op eigen kracht werkende eenheden, die op hun beurt weer verbonden waren met grotere eenheden. Dit tijdperk van grote cultuur werd gekenmerkt door het nieuwe idee dat de 'levensstroom' voedde, alleen dan waren de relaties gezond en had het leven waardigheid.
Dit tijdperk werd altijd voorafgegaan door een fase waarin de geest van de gemeenschap domineert. In dit stadium komen geen briljante persoonlijkheden boven de massa uit, omdat de essentie van het leven uniform is. Briljante persoonlijkheden komen voort uit de boezem van de gemeenschap en de algemene geest van de mensen zelf, daarom gapen de mensen niet naar hen als "wonderlijke dieren", maar herkennen ze als natuurlijke vruchten van de boom van de samenleving. Deze hoogtepunten worden zelden bereikt in de mensheid, haar rijke en oneindig lange geschiedenis. Tijdens deze hoogtepunten is er geen behoefte aan een ideaal, geen verlangen naar het nieuwe, omdat de geest die zin geeft aan het leven, aanwezig is in al zijn manifestaties.
Na deze tijdperken van evenwicht volgt onverbiddelijk tijden van ondergang. De negatieve krachten die binnen elke cultuur aanwezig zijn, zijn starre dogma's, die de overhand hebben over de levende geest. De levende geest wordt door hen gedood, omdat mensen zich vasthouden aan een en dezelfde dogmatische vorm. Organisaties, zoals de staat, hebben sinds hun bestaan de kiemen van overheersing en mechanisch rigide centralisme gevormd. Door de opkomst van het algemene verval zijn hun slechte kanten erger geworden, terwijl ze sterker worden. In de massa verdwijnt de geest die alle individuen tot een echte gemeenschap bindt. Wanneer het leven van de gemeenschap het individu niet langer voedt, raakt het individu vervreemd en eenzaam. Dit proces van verfijnde individualisering enerzijds en verneveling anderzijds leidt tot een geesteloosheid van de massa.
Vooruitgang en revolutie
In tegenstelling tot de meeste revolutionaire marxisten, verwierp Landauer de "tijdgeest" onvoorwaardelijk. Felle antikapitalisten zoals Vladimir Lenin, Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht accepteerden de groei van de grote industriële organisatie en zagen de bijbehorende mechanisatie als 'vooruitgang' in de geest van Marx. Hun 'vooruitgang' was niets meer dan de 'vooruitgang' van de bourgeoisie. Landauer's gedachte was niet gebaseerd op het historisch materialisme, wat de ontwikkeling van technologie als criterium voor vooruitgang maakt. Hij zag de ontwikkeling van de westerse mensheid sinds de Renaissance niet als een ongeëvenaarde overwinning. Landauer had zijn eigen criteria voor vooruitgang. Hij zag geen vooruitgang in materialistische termen, maar mat het leven af aan de inhoud waarin mensen zich bewust werden van hun verbondenheid.
Landauer geloofde echter niet in de 'eeuwige verdoemenis' van een volk. Verandering door vernieuwing zag hij als een levenswet. Door ondergang kon groei ontstaan en uit ontzetting kon nieuwe kracht komen. Er was maar één geest die de mensen weer kon doen opstaan: de geest van rechtvaardigheid in het gemeenschapsleven. Landauer zag zijn socialisme niet alleen als de enige kans om te ontsnappen aan de behoefte en sociale ellende van het proletariaat, maar ook als de enige kans voor de vernieuwing van de hele mensheid. Alleen dit zou zijn ondergang en vervreemding kunnen stoppen.
Landauer beschouwde de revolutie als een steeds terugkerend fenomeen, waardoor de samenleving kon ontsnappen aan het gevaar van culturele starheid. Sinds de westerse cultuur verging, overleefde het Westen voornamelijk door geweld en gecentraliseerde staatsmacht. Gedurende deze periode streefde de westerse mensheid ook naar vrijheid, die tijdens de revolutie sterk tot uiting kwam. Daarom beschouwde Landauer de revolutie als de aanloop naar spirituele wedergeboorte. De drang om te leven, die in normale tijden verstikt was, werd tijdens revolutionaire dagen losgelaten.
Hoewel Landauer overtuigd was van de regeneratieve functie van de revolutie, zag hij het niet als de weg naar socialisme. De grote kracht van het socialisme was volgens hem de bouw: de vreedzame wederopbouw. Toen de revolutie de oude bolwerken en verouderde levensvormen had vernietigd, waren haar positieve krachten voldoende om het bestaan en de verdere ontwikkeling van de gemeenschap te verzekeren.
Landauer's opvattingen over het socialisme waren realistisch-idealistisch. Realistisch was zijn opvatting dat de drang naar socialisme voortkwam uit sociale relaties en de onmogelijkheid waartoe het kapitalisme ons leidde. Zijn opvatting was idealistisch omdat hij ervan overtuigd was dat naast deze sociale omstandigheden nog een andere kracht van een heel andere orde nodig was voordat het socialisme kon ontstaan: de creatieve geest die nieuwe relaties tussen de mensheid kon voortbrengen. Voor Landauer was het socialisme niet absoluut. Het natuurlijke gevoel van broederschap tussen landgenoten en medemensen erkende hij, als de actieve kracht die betekenis gaf aan het leven en de wereld. Het socialisme was niet gebaseerd op een bepaalde productiewijze of een bepaalde technologie, maar op een diepe en nobele drang binnen de menselijke natuur: sociale instincten en sociale gevoelens.
Dit is het socialisme dat Landauer gedurende vele jaren van zijn leven vocht en waarvoor hij uiteindelijk de marteldood stierf.